Face to Face: Bob van der Linde

grootsneek
Afbeelding

Bob van der Linde is organist, kerkmusicus en beiaardier. Met die drie woorden is in een ultrakorte notendop weergegeven wat geboren Zwollenaar maar de sinds kort in Sneek wonende Van der Linde doet. Dat doet hij voor onder andere PKN-Sneek. Wie is Bob van der Linde? In deze aflevering van Face to Face laten we de lezer kennismaken met een getalenteerd en zeer bevlogen en plezierig mens uit de Peperbusstad.

‘Van wie ben je er eentje…’

Bob van der Linde is ‘er eentje van Kees en Jeanette van der Linde’ uit Zwolle. “Ik ben op 16 februari 1995 in Zwolle geboren. Anderhalf jaar na mijn geboorte kwam mijn broertje Melle en was ons gezin compleet. Onze ouders zaten en zitten in de zorg; vader in de psychische kant en moeder werkte op de hartbewaking van het Isala Ziekenhuis. Zij vond het na veertig jaar wel welletjes en is nu met pensioen gegaan. Mijn vader is praktijkondersteuner bij een huisarts, waarbij hij sociaalpsychiatrisch verpleegkundige is. Werk dat hij met veel plezier doet.”

Wat voor kind was jij?

“Dat zou je natuurlijk eigenlijk aan mijn ouders moeten vragen, maar goed. Ik denk dat ik een doorsneekind was. Buitenspelen vond ik leuk, maar tegelijkertijd kon ik ook goed binnenspelen. Het ontdekkende zat er zeker in, huttenbouwen en dingen proberen. Ik was wel een nieuwsgierig kind, dat met de handjes op de rug stond toe te kijken, een observator. Nog steeds trouwens. Toen mijn vader hier afgelopen week de kapstok ophing stond ik erbij met de handen in de zij. Die patronen veranderen niet zo snel. Ik heb zelf inmiddels een boormachine, maar die heb ik nog weinig ter hand genomen. Zwemmen vond ik ook fijn om te doen, tot in mijn studietijd trok ik regelmatig baantjes in het zwembad.

Na de lagere school ben ik als ieder ander kind naar de middelbare school gegaan, het Greijdanus in Zwolle. Daarna naar het conservatorium in Utrecht, waar ik ben begonnen met orgel en in het tweede jaar heb ik er nog een hoofdvak bij genomen, dat van beiaard. Het zijn eigenlijk twee studies die je gelijkertijd volgt. Als je twee studies na elkaar doet is het veel duurder.”

Waarom voor een muziekstudie gekozen?

“Tja… Het werd bij ons thuis wel aangeboden en er was wel altijd muziek aanwezig. Er stond een piano in huis waarop mijn moeder speelde en er liedjes bij zong. Mijn vader was meer van de gitaarmuziek, hij speelde Neil Young en meer van dat soort van grote helden. Ik ben toch meer de klassieke kant op gegaan. Het zat er blijkbaar in en het moest eruit. Ik weet ook niet hoe dat gegaan is. Er werd thuis wel naar klassieke muziek geluisterd. Vanaf mijn achtste jaar heb ik pianoles gehad, waarbij ik altijd al een beetje aan het improviseren was. Ik kreeg muziekles van een lerares uit Zalk.

Ik ben naar het conservatorium in Utrecht gegaan omdat die het beste bij mij aansloot. Daar is ook de opleiding kerkmuziek, en de beiaardschool. Er was meteen een klik met docent Reitze Smits, gewoon waanzinnig. Je hebt natuurlijk een uur tot anderhalf per week één op één les bij een leraar, en dan is het wel belangrijk dat je goed met elkaar overweg kunt.”

Kerkmuziek

“Ik ben Nederlands Gereformeerd opgevoed, dat is weer een zijtak van iets wat gescheurd is van een andere zijtak. Ik ervaarde kerkgang naar de Zuiderkerk in Zwolle als verplicht tot ik piano ging spelen in die kerk, toen mócht ik wat doen. Mijn talenten werden ingezet en toen kreeg ik er zin in. Ik mocht uit het rode Liedboek voor de kerken spelen. Dat was wel leuk om voor driehonderd mensen te mogen spelen. Het was alle keren wel weer spannend, ik was nog maar een jaar of elf. Maar ik deed het, als een naïef kind. Ik denk dat ik het nu spannender zou vinden als ik het voor het eerst zou moeten doen.”

Beroeps

“Op een gegeven moment komt er zo’n moment dat je denkt: ‘Nu ga ik van de muziek mijn beroep maken’. Iedere muzikant heeft zo’n moment, dat je óf de muziek erbij gaat doen of professioneel doorgaat. Als die knop om is, dan praat je er ook niet meer over, dan is het klaar. Op het conservatorium wordt er niet meer over gesproken, dan is dat een gepasseerd station. Behalve dat je iedereen die je verder dan nog spreekt er dan wel naar vraagt: ‘Wat ga je nu dan doen?’

Ik had niet heel duidelijk een visioen van dit of dat, daar droom ik over. Ik was toen nog wel heel erg in het moment, om bezig te zijn met orgelspelen om zo mijn kunstzinnige ei kwijt te raken.”

Over orgelspelen, wie pakte jou helemaal?

“Bach natuurlijk, die is en blijft de nummer 1. Het voelt soms als een dooddoener maar het is het ook toch weer niet. Je kunt niet om Bach heen, zijn muziek is schoonheid in zóveel lagen. Daarnaast zijn er uiteraard nog veel meer idolen, ik noem dan César Franck. Hij werd dit jaar tweehonderd jaar geleden geboren in Luik, maar hij bracht het grootste gedeelte van zijn leven in Parijs door. Franck heeft veel symfonische werken geschreven, van dat orkestrale, brede symfonische werk. Voor het spelen van zijn werk heb je een hele grote bezetting nodig, met hout, koper, violen, slagwerk. Kortom, het hele verhaal en dat werd dan weer vertaald naar het orgel. Bach heeft daar nooit voor kunnen schrijven om de doodeenvoudige reden dat hij nog geen symfonieorkesten kende. César Franck wel en hij heeft een aantal schitterende koralen gemaakt.

Daar werd ik door gepakt en tja… waar uit zich dat in? ‘Praten over muziek is als dansen over architectuur’, zei Frank Zappa ooit. Het is proberen om het te vatten maar het is toch heel lastig om nu echt te zeggen wat het met je doet. Het is een gevoel dat ook nog wel eens wisselt. Daarbij speelt tijdloosheid mee. Als je het hoort, dan vergeet je jezelf een beetje en je gaat op in die muziek, je beleeft het intens. Ik voel mijn hartslag sneller gaan als een muziekstuk aanzwelt. Meeslepend en beeldend, waarbij ik alles voor mij zie. Ik zie dan niet iets concreets voor me, maar toch wel flarden of beelden van dingen die in het verleden gebeurd zijn, heel willekeurig. Als het een goed stuk is, dan, op een zeker moment, verdwijnt en vervaagt dat een beetje. Dan merk je dat je gedachten eigenlijk een soort van nullijn hebben of zoiets. Dat je helemaal opgaat in die muziek, bijna in trance.”

Is er naast klassieke muziek ook andere muziek die je boeit?

“Ik bezoek wel van alles, ik ben wel nieuwsgierig. Ik wil wel dingen beleven. In Utrecht ging ik regelmatig naar Tivoli Vredenburg, en vervolgens nagenieten in de kroeg. Het liefst ga ik naar klassieke zalen die ik allemaal afgelopen heb. Als jongere onder de dertig kun je voor een tientje naar binnen. Ik heb wel liefde voor The Beatles maar dat is wel weer door die beiaard gekomen, dat ik de popmuziek verder ben gaan onderzoeken.

Als beiaardier speel je voor de hele goegemeente, dan moet je er ook aan, vind ik. Dan zijn The Beatles nog heel dankbaar omdat het harmonisch heel goed in elkaar zit. Er is echt heel wat van te maken: een basje, een mooie zangpartij en iedereen kent het. Maar naar festivals? Slapen in een tentje? Bah! Dat moet ik niet hebben. Wat ik altijd lastig vind is het moment waarop als je zegt dat je orgel speelt, je meteen allerlei stempeltjes krijgt. Dan heb ik het gevoel dat ik dan ook moet zeggen dat ik ook van andere muziek houd, om aan te tonen dat ik geen kwezel ben.”

Doe je naast jouw werk als musicus ook nog andere dingen?

“Ik ben wel vrij veel aan het werk en dat is ook wel eens lastig. Maandag voorbereidingen en afspraken. Dinsdag speel ik op de beiaard van de Rijks Universiteit van Groningen en om twaalf uur op de Martinibeiaard. Daarna ga ik naar Sneek en dingen voorbereiden. Woensdag speel ik in Oudewater op de beiaard. Donderdag is mijn vrije dag. Vrijdag voorbereiden van het weekend, allemaal studeerwerk. Op zaterdag werk ik als beiaardier in Arnhem en op zondag de kerkdienst en dan begint het maandag weer opnieuw. De afwisseling van mijn werk is zo fijn, ik geniet ervan. Het leuke van een orgel is dat je heel direct ziet wie je aanraakt, je hebt de klankkleuren van een instrument waar je alle kanten mee op kunt. En de beiaard is heerlijk anoniem en tegelijk heb je een heel groot bereik.”

Anoniem?

“Ja, iedereen kan je horen maar niemand ziet je!”